| De grote kracht van Darwins evolutietheorie is dat die het mogelijk maakte om het leven op aarde, en dus ook de mens, naturalistisch te verklaren. Dat wil zeggen: in overeenstemming met de natuurwetenschappen, zonder dat je een God of andere metafysische hocus-pocus nodig hebt. Wie een wetenschappelijk, materialistisch wereldbeeld serieus neemt, moet durven consequent te zijn en dus ook voor de mens geen uitzondering toestaan. Dat wil zeggen dat alles wat de mens aanbelangt, naturalistisch verklaard moet kunnen worden. Een moeilijk filosofisch probleem dat daarbij rijst, is om een verklaring te vinden voor onze innerlijke, mentale toestanden. Hoe kunnen stoffelijke dingen als hersencellen of neuronen zorgen voor de schijnbaar niet-stoffelijke dingen waaruit ons mentale leven bestaat: gedachten, gevoelens, verlangens, angsten, voorstellingen van iets, inbeeldingen, ons ‘ergens van bewust zijn’, enzoverder? Hoe verklaren we dit rijke mentale innerlijke leven zonder terug te vallen op ‘hocus pocus’, of zonder te vervallen in het aloude dualisme tussen materie en bewustzijn? Gelukkig wijst Darwin ons de weg. | |